Lidwoorden

(Dichter Jos Vesteegen verdiept zich elke maand in gewone Nederlandse woorden.)

De, het, een

Waarom is het woord stoel mannelijk, grammaticaal gesproken? Waarom is lamp vrouwelijk? Waarom is huis een het-woord, dus onzijdig? Het is niet te zeggen. We hebben hier te maken met een oerverschijnsel in de taal, waarvoor geen oorzaak valt aan te wijzen, net zo min als de klanken van een woord te verklaren zijn. Soms is dat overigens wel mogelijk: een koekoek is genoemd naar het geluid dat hij produceert. Maar waarom stoel een st aan het begin heeft, een oe in het midden en een l aan het slot, is een raadsel.

In het Nederlands wordt het woordgeslacht langzamerhand niet goed meer aangevoeld, zeker niet in Nederland. Vlamingen zijn nog een stuk zorgvuldiger. We kunnen zeggen: “Ik heb een lamp gekocht. Hij brandt goed.” Dan is lamp mannelijk. Niemand die er van wakker ligt. Als het gaat om levende wezens, bestaat de neiging om het woordgeslacht aan te passen aan het fysieke geslacht. “Mijn hond heet Bella. Ik ga elke dag met haar wandelen.” Strikt genomen klopt dat niet, want het woord hond is mannelijk. Maar omdat Bella een teefje is, een vrouwelijke hond, kunnen we het niet over ons hart verkrijgen om in zo’n geval “hij” te zeggen. Het woordgeslacht botst met het lichamelijke geslacht en dan kiezen we voor het laatste. Het Duits is wat dit betreft strikter. Correct Duits is: “Das Mädchen saß in seinem Zimmer”, letterlijk: het meisje zat in zijn kamer. Daar wordt meestal mee bedoeld dat ze in haar eigen kamer zat. Het woord “Mädchen” is onzijdig en dan moet je ernaar verwijzen met “sein”. Eventueel kan de zin ook betekenen dat het meisje in de kamer van een jongen of een man zat; dat moet blijken uit de context.

Verwijzen naar het-woorden gebeurt in het Nederlands met ‘dat’ en ‘zijn’ en daarom zou het ook in het Nederlands juist zijn om te zeggen: “Het meisje zat in zijn kamer”, ook als er wordt bedoeld dat zij in haar eigen kamer zat. Maar dit vinden we te ver gaan. “Het meisje zat in haar kamer” geldt als correct Nederlands. Ook hier wint het echte geslacht het van het woordgeslacht. Deze ontwikkeling lijkt zich voort te zetten, want je ziet steeds vaker een constructie als: “Het meisje die in haar kamer zat”. Het onzijdige betrekkelijke voornaamwoord “dat” moet het afleggen tegen “die”, een woord dat wordt gebruikt bij mannelijk en vrouwelijk woordgeslacht en daarom eigenlijk niet past bij het onzijdige woord meisje.

Is het Duits nogal strikt, het Engels is dat helemaal niet. In die taal kun je bijna altijd met “it” verwijzen naar zelfstandige naamwoorden, behalve als het gaat om mensen. Het schijnt dat het Engels in het verre verleden ook werkte met woordgeslacht. Dat is allang verleden tijd en toch functioneert de taal prima. Woordgeslacht is uiteindelijk niet zo belangrijk. Dat een stoel mannelijk is – wat doet het ertoe? Als we hadden geleerd om ‘het stoel’ te zeggen, had dat weinig uitgemaakt. Het lidwoord “de” maakt trouwens geen onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk, terwijl “der” en “die” dat in het Duits wel doen.

Handig aan lidwoorden is dat we er specifiek (de tafel, het kind) of niet-specifiek (een tafel) mee kunnen zijn. Daarin ligt het belang van de zogeheten bepaalde lidwoorden (de en het) tegenover dat ene onbepaalde lidwoord (een). Het gebruik van alledrie de lidwoorden neemt overigens af. “Hij woont op steenworp afstand”, “het gebeurde in hoofdstad Parijs”: dat zijn modern-Nederlandse zinnen, waaraan respectievelijk “een” en “de” ontbreken. In de vele snelle, korte sms’jes en app’jes die we versturen nemen we soms geen tijd voor lidwoorden. Zo verandert de taal.